Spring naar hoofd-inhoud

Chronologie, dynamiek en ruimtelijke diversiteit van de agrarische veenontginningen in Zuidoost-Friesland (1000–1400)

Macht, besit en romte yn Fryslân

In de loop van de middeleeuwen zijn uitgestrekte en woeste veengebieden in Nederland ontgonnen en in cultuur gebracht. Door een systematische ontginningswijze ontstond een typisch en zeer herkenbaar Nederlands landschap met langgerekte kavelvormen. Dit soort ontginningen staan beter bekend als agrarische veenontginningen. Vooralsnog zijn deze ontginningen in Friesland maar summier onderzocht. In dit promotieonderzoek wordt door middel van interdisciplinair onderzoek getracht nieuwe kennis op te doen over de chronologie en ruimtelijke diversiteit van de agrarische veenontginningen in het Zuidoost-Friese landschap. Uitgangspunten vormen de opbouw en ontstaanswijze van het natuurlijke landschap, het archeologische vondstmateriaal en de middeleeuwse geschiedenis.

 

Promovendus (AiO)
drs.ing. Dennis Worst

Promotor
prof.dr. Hans Mol

Co-promotor
prof.dr.ir. Theo Spek, prof.dr. Gilles de Langen

Onderzoeksthema
Macht, bezit en ruimte in Friesland

Looptijd
01/01/2013-01/01/2017

Samenwerkingsverband met
UCF/UCL

 

Agrarische veenontginningen worden vaak geassocieerd met de winning van turf. Dit is niet juist. De ontginningssystematiek werd toegepast om ongecultiveerde veenmoerassen open te leggen en geschikt te maken voor agrarisch gebruik. De eerste stap in dit proces was het ontwateren van het veen. Haaks op een veenstroompje of rivier groeven ontginners op gelijkmatige afstand sloten in het veen. Het ontwaterde veenpakket werd hierdoor toegankelijk en op de veraarde toplaag van het veen konden ontginners roggeakkers aanleggen. Helaas bleek deze ontginningssystematiek ook een keerzijde te bevatten.

Als gevolg van de ontwatering trad zuurstof toe tot het veenpakket waardoor het veen begon te rotten. De dode plantenmassa werd omgezet tot CO2; dit proces noemen we ook wel het oxideren van veen. De doorgaande maaivelddaling leidde tot vernatting van de gecultiveerde gronden. Al snel werden de ontginners gedwongen om de sloten naar achteren toe te verlengen om nieuw veen in het achterland te cultiveren. Gehele nederzettingen schoven op deze manier steeds verder het veen in.

Via dit principe zijn grote delen van de woeste veengebieden in Nederland gedurende de volle middeleeuwen ontgonnen. Het karakteristieke Nederlandse landschap met langgerekte kavels was geboren. Uit het onderzoek bleek al snel dat niet alle agrarische veenontginningen volgens hetzelfde stramien of in dezelfde periode zijn ontstaan. Zowel in de Romeinse tijd als in de vroege middeleeuwen en in de volle middeleeuwen zijn veengebieden gecultiveerd. Verder was het type veenontginning sterk afhankelijk van het natuurlijke landschap en/of de lokale territoriale heerser. Op basis van deze verscheidenheid is een aantal agrarische veenontginningsmodellen ontwikkeld.

 

Het veranderende landschap

Steeds meer is gebleken dat de agrarische veenontginningen niet alleen in aanvang verschillend waren maar dat ook het navolgende proces heeft geleid tot dynamische ontwikkelingen. De primaire veenontginningen waren afhankelijk van het type veenlandschap, de technische mogelijkheden en de sociale context waarin de ontginningen werden uitgevoerd.

Vanwege de snelle oxidatie van het veenpakket moesten de ontginners bovendien ook over een groot aanpassingsvormogen beschikken. Door de maaivelddaling werd plaatselijk al snel een kleidek over het veen afgezet, sloegen grote arealen land weg door de invloed van de zee of binnenlandse meren, terwijl in andere regio’s de zandondergrond aan de oppervlakte kwam te liggen.

Maar niet alleen het veranderende landschap was van invloed op de agrarische bedrijfsvoering van de veenboeren. Ook wisselende politieke en economische omstandigheden speelden mee in de afstemming van het agrarische bedrijf.

Deze bovenstaande zaken vormen de uitgangspunten voor dit onderzoek naar de agrarische veenontginningen aan weerszijden van de Linde en de Kuinder in Zuidoost-Friesland en de Kop van Overijssel. In dit zeer diverse gebied had de bisschop van Utrecht veel macht aan de Overijsselse zijde terwijl de invloed aan de Friese zijde al snel gering was.

Daarnaast is het gebied landschappelijk gezien zeer divers; helemaal in het westen is sprake van een klei-op-veengebied terwijl in het oosten tegenwoordig sprake is van een zandlandschap. De regio biedt dus de mogelijkheid om nauwgezet onderzoek te doen naar de ontwikkeling van de agrarische veenontginningen en de gemiddelde individuele boer in een gediversifieerde en dynamische landschappelijke en sociale context. Juist de agrarische bedrijfsvoering zal vervolgens de graadmeter zijn voor landschappelijke, politieke en economische ontwikkelingen.